|
|
|
|
|
“Als een vogeljong van wie hij net de nek komt te breken. Het jong ligt in zijn koude handpalm, rillend, het hart schokt nog na. Het warme bloed sijpelt uit de snavel weg, donkerrood valt op de tip van zijn schoen. Drup, drup, drup en hij ziet enkel die vlek die alsmaar groter wordt. Hij vloekt. Hij begrijpt niet waar het rood vandaan komt. Hij stelt zich niet eens de vraag. Hij vloekt alleen maar.”
“Nee, als Philip iemand doodt, heeft die dode nog meer last van zijn geweten dan Philip zelf. Hij is een baboeska popje. Telkens je hem denkt te kennen, komt er een ander popje te voorschijn en het laatste popje is leeg.”
“Omdat hij misschien mijn enige liefde is. Er is vooral de twijfel: één blik in zijn ogen, één woord en ik wankel, en alles begint weer van vooraf aan. Het vuur is nog sterker dan mezelf. Telkens het oplaait, haal ik mijn bijltje boven en hak, hak, hak. Ik hak mijn liefde weer stomp, één brok vlees, bewegingsloos, maar als ik even niet op mijn hoede ben groeien er weer armpjes en beentjes aan, kruipt het recht en zet het weer op een lopen. Het is een boze droom.” |
|
|